Sanne van vijf heeft mij een hand gegeven en loopt naast me voor de kist uit. In haar andere hand heeft ze een tekening. Tijdens de dienst heeft ze met een ernstige blik op haar gezicht geluisterd naar de pastoor. Als er gezongen werd mocht ze van haar ouders even lopen. Want het duurde allemaal wel wat lang. Ze liep dan nog even naar oma. Bang was ze niet. Bij het afscheid nemen keek ze in de kist en vroeg ze mij: ‘Kan oma nu wel tegen kietelen?’ ‘Ja’, zei ik, ‘nu voelt ze het niet meer’. En Sanne probeerde het.
Nu liep ze dus naast me. Of beter gezegd, huppelde ze, blij dat ze niet meer hoefde te zitten. ‘Kijk, ik heb een tekening voor oma gemaakt en die ga ik straks in het gat gooien’. Ik bewonderde de tekening. ‘Is het daar, bij die berg?’ ‘Daar is het. Je mag mij zo helpen met de bloemen om oma heen te leggen. Maar kijk je wel uit dat je niet te dicht bij het gat komt?’ Sanne hielp me heel goed en legde ook haar tekening op de kist. Nadat ik mijn slotwoord had gedaan liep ik alvast met Sanne een stukje weg, zodat iedereen afscheid kon nemen. ‘Waarom huilt iedereen?’, vroeg ze. ‘Nou, iedereen is verdrietig, want oma is dood hè’, zei ik. ‘Ja’, zei Sanne, ‘dat weet ik. Daarom heb ik toch een tekening gemaakt?’ En ze huppelde verder.